Onderbouwing bufferstroken

 
 

Areaal bufferstroken

In Nederland zijn er 1.549.545 sloten. Bij een verplichte bufferstrook van 3 meter rond deze sloten is het verlies aan landbouwgrond gelijk aan 64.701,59 ha. Op een totaal areaal landbouwgrond in de BGT van 1.865.864,53 ha, is dit 3,47%.
Bron: Berkhout, P. et al. (2021) Conditionaliteit in het GLB; Onderzoeksvarianten voor een verkenning van de deelnamebereidheid bij ondernemers in de primaire landbouw
 

Factoren van invloed op de effectiviteit van bufferstroken

 
Bron: Aanvullende analyse effectiviteit bufferstroken (zie ook verderop)
Bron: Aanvullende analyse effectiviteit bufferstroken (zie ook verderop)
 
De effectiviteit van een bemestingsvrije perceelrand op een niet-gedraineerd perceel wordt door een aantal factoren bepaald:
  • de breedte van de strook en breedte van de strook ten opzichte van de perceelsbreedte (afstand tussen waterlopen);
  • de perceelsgemiddelde helling en perceelsreliëf (micro-reliëf);
  • de diepte van de waterstroming vanaf het maaiveld naar de waterloop. Deze wordt beïnvloed door de diepte van de grondwaterstand; de afstand tussen waterlopen en de opbouw van het geohydrologische profiel;
  • de mate waarin de bodem van een perceel verdicht is (dan wel het water kan laten infiltreren) en het risico op het optreden van oppervlakkige afstroming. Bij niet-hellende percelen is het risico op het vormen van plassen op het maaiveld hiervoor een goede indicator;
  • het nutriëntengehalte van de bodem en nutriëntenconcentraties in het bodemvocht van het perceel;
  • de inrichting en het beheer van de bemestingsvrije strook.
Bron: bijlage 6 PlanMER 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn
 

Aanvullende analyse bufferstroken rond oppervlaktewater, WER 2022

In figuur 1 (zie onderstaand) is het effect van teeltvrije zones van 3 meter op de stikstofbelasting van het oppervlaktewater weergegeven voor de verschillende combinaties van het landgebruik, hoofdgrondsoort, grondwaterklasse en de aanwezigheid van buisdrainage. Het gaat hierbij om de relatieve vermindering van de stikstofbelasting naar het oppervlaktewater ten opzichte van de referentiesituatie.
Op basis van figuur 1 kan worden afgeleid dat:
  • het effect van teeltvrije zones op het verminderen van de N-belasting van het oppervlaktewater overwegend groter is naarmate de grondwaterklasse natter wordt. De grootste afname van de stikstofbelasting naar het oppervlaktewater wordt berekend voor natte gronden (Gt I, I*, II, II*, III en III*) en de kleinste afname voor de droge gronden (Gt VII en hoger);
  • het effect van teeltvrije zones op het verminderen van de stikstofbelasting naar het oppervlaktewater groter is voor niet-gedraineerde percelen t.o.v. gedraineerde percelen;
  • teeltvrije zones voor klei- en zandgronden overwegend een groter effect hebben dan veen- en lössgronden;
  • er geen duidelijke verschillen zichtbaar zijn in het effect van teeltvrije zones voor akkerbouw of grasland.
 
In figuur 2 (zie onderstaand) is het effect van teeltvrije zones op de fosforbelasting van het oppervlaktewater weergegeven. Hieruit blijkt dat:
  • in tegenstelling tot stikstof, de impact van de grondwaterklasse op de effectiviteit van teeltvrije zones voor het verminderen van de fosforbelasting naar het oppervlaktewater minder duidelijk naar voren komt;
  • in vergelijking tot stikstof de verschillen in effectiviteit van teeltvrije zones op de fosforbelasting tussen de verschillende grondsoort overwegend kleiner zijn;
  • de vermindering van de fosforbelasting voor niet-gedraineerde percelen overwegend groter is dan voor gedraineerde percelen;
  • er geen duidelijke verschillen zichtbaar zijn in het effect van teeltvrije zones voor akkerbouw of grasland.
 
In verband met recente ontwikkelingen (derogatiebeschikking) is een nadere duiding (verklaring) van de resultaten niet uitgevoerd en is geen uitgebreide discussie opgenomen in deze notitie. De resultaten zoals beschreven in deze notitie zijn afgeleid van berekeningswijzen gekoppeld aan het Landelijk Waterkwaliteitsmodel en waren in dat kader bedoeld voor landelijke effectschattingen. De resultaten in deze notitie moeten dan ook met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.
 
Figuur 1 en 2 als pdf en als png 👇
notion image
notion image

PlanMER van het 7e Actieprogramma

“Bufferstroken langs oppervlaktewater en akkerranden kunnen de afspoeling van stikstof en fosfaat naar het oppervlaktewater beperken en kunnen een positief effect hebben op de biodiversiteit en bodemkwaliteit (afhankelijk van hoe de bufferstrook wordt ingericht).
Aangezien bufferstroken niet bemest worden, zullen bufferstroken ook leiden tot minder stikstoftoediening via mest en kunstmest (aannemend dat het oppervlak van de bufferstrook niet meetelt als landbouwareaal in de gebruiksnorm).
Bufferstroken die niet meer meetellen in de gebruiksruimte, leiden tot minder plaatsingsruimte van mest, waardoor het mestoverschot toeneemt.”
 
Zie voor een uitgebreide toelichting:
 
Enkele interessante punten hieruit:
  • uit de literatuur is een minder dan evenredig effect van een toenemende breedte bekend;
  • op percelen met buisdrains verplaatst het neerslagoverschot zich voornamelijk in verticale neerwaartse richting en wordt het merendeel via de drains afgevoerd zonder dat dit water in contact komt met een ‘zuiverende zone’. Daarnaast zijn percelen met buisdrains beter ontwaterd dan percelen zonder buisdrains en komen in theorie minder vaak situaties voor waarbij plassen op het maaiveld staan. In eerdere schattingen van effecten van maatregelen zijn daarom percelen met buisdrains uitgesloten van de maatregel ‘mestvrije perceelrand’;
  • als langs alle waterlopen van de waterlopenkaart een mestvrije perceelrand zou worden aangelegd, zou dit landelijk gemiddeld een maatregel zijn waarbij 43% van het landbouwoppervlak betrokken is. Het totaaloppervlak aan mestvrije strook zou dan enkele procenten bedragen.
 

Onderzoek Vlaanderen

 

Onderzoeksartikelen

 

Diverse onderzoeken

 

Nieuwsberichten

 
Built with Potion.so